Online resources

Oratie: Oudrussisch voor russisten

Rede uitgesproken door

prof. dr. Jos Schaeken

bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar
Balto-Slavische talen en cultuurgeschiedenis
aan de Universiteit Leiden op 4 juni 2004.


NGB 424

De onderstaande html-tekst (gecodeerd in Unicode UTF-8) bevat weblinks en extra beeldmateriaal (update juni 2009), maar wijkt verder niet af van de gedrukte tekst (Leiden 2004).

Inhoud

Download de gedrukte tekst in pdf (0,5 mB)


Mijnheer de rector magnificus, zeer gewaardeerde toehoorders,

Het was niet gemakkelijk om voor deze gelegenheid een onderwerp te kiezen op het gebied van mijn leeropdracht, de Balto-Slavische talen en cultuurgeschiedenis. Ten eerste is er meer dan genoeg keuze wat de talen betreft: zal ik u iets vertellen over het Russisch, het Pools of het Bulgaars? Of misschien iets over het Wit-Russisch, Oekraïens, Tsjechisch, Slowaaks, Sloveens, Kroatisch/Servisch, Macedonisch, Laagsorbisch, Hoogsorbisch, Kasjoebisch of Rusinisch? Dit wat de Slavische tak betreft. Ook bij het Baltisch kunnen we kiezen: het Litouws of het Lets? En waarom zouden we ons beperken tot de levende talen? Er is ook nog zoiets als het uitgestorven Oudkerkslavisch, het Polabisch, het Slovincisch en beslist niet te vergeten het Baltische Oudpruisisch. Een keuze tussen al deze talen wordt gelukkig snel beperkt door mijn eigen kennis: over vele kan ik u weinig nieuws vertellen, laat staan dat ik ze allemaal zou kunnen spreken of vloeiend lezen.

Ik ben ook blij dat mijn vermogens niet minder beperkt zijn bij het maken van de tweede keuze, namelijk een onderwerp op het terrein van die andere component van de leeropdracht, de cultuurgeschiedenis. Hoe we het begrip cultuurgeschiedenis ook willen definiëren, het blijft een nagenoeg onbegrensd terrein, ook wanneer we ons beperken tot het Balto-Slavische taalgebied. Er zijn fascinerende onderwerpen te bedenken, zoals de unieke Kunstkamera in Sint-Petersburg, die driehonderd jaar geleden door Peter de Grote is opgericht en waarin de bloederige verzameling preparaten van Frederick Ruysch uit Amsterdam is opgenomen. Of de negentiende-eeuwse Tsjechische meester­vervalser Václav Hanka, die zich met gemak kon meten met zijn beroemde vakgenoten James MacPherson en Thomas Chatterton, en wiens vervalsing Libušin soud ten grondslag ligt aan de opera Libuše van Smetana. Er zijn ook meer prozaïsche onderwerpen te bedenken, zoals een comparatieve studie van Harry Potter en de Russische versie Tanja Grotter.

Het lijkt me beter wanneer ik over al deze zaken vanmiddag zwijg en mijn verhaal toespits op een specifiek onderzoeksgebied waarmee ik me nu al een kleine twintig jaar bezighoud.

'Filologie'

Het gebied waarom het gaat, kan met een brede term 'Slavische filologie' genoemd worden. Ik weet dat het gevaarlijk is om het begrip 'filologie' in de mond te nemen. Immers, bij velen komt de gedachte op van hetzij een vaag omlijnd vakgebied, hetzij een hopeloos verouderde discipline. Vaak is het een combinatie van beide opvattingen. Daarbij denken moderne taalkundigen soms aan negentiende-eeuwse neogrammatici die zonder een concept — laat staan een theorie — taaldata uit oudere teksten verzamelden en netjes op een rijtje zetten. Meer objectief en in een breder kader beschrijft Olga Fischer de traditionele doelstelling van filologie in een recent essay treffend als "de interpretatie van de taal als instrument alsook de interpretatie van de inhoud van de taaluiting" (2004: 131). In de twintigste eeuw zijn uit beide componenten de aparte disciplines van de taalkunde en van de literatuurwetenschap ontstaan. Taal en tekst werden aldus van elkaar gescheiden als object van onderzoek en in beide nieuwe disciplines werd het historische, diachrone perspectief van de negentiende eeuw grotendeels vervangen door een moderne, dat wil zeggen ahistorische benadering binnen een structuralistische context.

Aangezien het begrip filologie naast de nieuwe disciplines taalkunde en literatuurwetenschap is blijven bestaan, is een herdefiniëring noodzakelijk. Daarvan bestaan er vele. Fischer omschrijft de moderne filologie kort en bondig als het "ontsluitingsinstrument van oudere teksten" (eadem: 132). Het object van onderzoek, die oudere teksten, is een inperking ten opzichte van de traditionele filologie, die ook andere zaken omvatte, zoals studies naar dialecten of folkloristische teksten. In zijn inaugurele rede bij de aanvaarding van de Scaliger-leerstoel omschrijft Willem Gerritsen de filologie meer gedetailleerd als "de wetenschap die de notatie, de transmissie en de receptie van teksten bestudeert" (2003: 27). Dat is niet niks, vooral wanneer we ons bedenken dat het "de dure plicht van de filologie [is], de toegangen tot het schriftelijke erfgoed van onze beschaving open te houden" (idem: 28). Tekstnotatie, teksttransmissie en tekstreceptie zijn uitgegroeid tot gespecialiseerde vakgebieden, met afzonderlijke benamingen: codicologie, paleografie, tekstologie. Ze vereisen een gedegen studie alvorens men zich in de wetenschappelijke discussie kan mengen. Niet voor niets bestaat er aan deze universiteit een opleiding Boekwetenschap met een volwaardig masterprogramma.

Binnen de filologie bestaat nog een tak, die tot nu toe niet expliciet aan de orde is geweest, namelijk waarbij de taal wordt onderzocht waarin de tekst is weergegeven. Deze deeldiscipline maakt niet alleen gebruik van de methoden en inzichten van de andere genoemde specialismen binnen de filologie, maar ook van die van de gehele historische taalkunde, waartoe ook zaken als taalreconstructie, taalvergelijking en dialectstudies behoren. Precies over deze deeldiscipline — de taalkundige filologie — wil ik u vanmiddag iets vertellen. Dit doe ik aan de hand van enkele bronnen van de Russische taalgeschiedenis.

Slavische filologie

Toegepast op het Slavisch is het onderzoek naar de gesproken taal van vroeger aan de hand van geschreven bronnen niet eenvoudig. Dat geldt zeker ook voor het Russisch, waartoe ik me hier wil beperken. Veel middeleeuwse teksten zijn geschreven in het Kerkslavisch of in een mengvorm van Kerkslavisch en Russisch. Het grootste probleem met de Kerkslavische taal is dat deze niet is gebaseerd op een of andere variant van het middeleeuwse Russisch, maar op een heel ander soort Slavisch, namelijk het Bulgaars van de negende eeuw. Hier, op de Balkan, lag de bakermat van het Slavische christendom en werden de eerste religieuze teksten vertaald uit het Grieks. Vanaf het eind van de tiende eeuw, sinds de aanname van het christendom in Rusland, werden deze teksten geïmporteerd vanuit het Eerste Bulgaarse Rijk en in een enigszins gerussificeerde vorm eeuwenlang gekopieerd.

En hier ligt een tweede probleem wat betreft de Kerkslavische schrijftraditie op Russisch taalgebied, namelijk het feit dat we bijna altijd te maken hebben met kopieën van kopieën van kopieën, al dan niet inhoudelijk uitgebreid, ingekort of anderszins bewerkt. Het is gefundenes Fressen voor tekstologen, die zich met de reconstructie van de oorspronkelijke tekst bezighouden en de daaropvolgende teksttransmissie proberen te vangen in complexe stemmata.

Voor de taalkundige filoloog staat niet zozeer de tekst centraal, maar de tekstdrager, dat wil zeggen het afzonderlijke handschrift. Hierin is immers de stem van de kopiist gereflecteerd en hier begint meteen ook de ellende. Afgezien van het feit dat we vaak niet precies weten wanneer en waar een handschrift is ontstaan, zitten we bij kopieën met de cruciale vraag: waar eindigt de traditie en begint de inbreng van de kopiist? Deze vraag ligt aan de basis van elke zoektocht naar een plausibel beeld van de gesproken taal van weleer. Die zoektocht voert gewoonlijk door een labyrint met misleidingen en obstakels, zoals: de vaak beperkte kwaliteit van het handschrift dat als voorbeeld voor de kopie dient, een doorgaans inadequaat of conservatief schrijfsysteem, en — niet te vergeten — verschillende graden van incompetentie of eigengereidheid van de kopiist zelf. [n1]

Er is nog een derde probleem met die Kerkslavische handschriften: het zijn er zo veel. Verhoudingsgewijs, wel te verstaan. Zoals ik al heb gezegd, geven ze slechts beperkt informatie over de gesproken taal in het middeleeuwse Rusland. Ook als cultuurhistorische bron is hun waarde beperkt: het woord 'Kerkslavisch' zelf geeft al aan dat we met religieus georiënteerde teksten te maken hebben. Een breder inzicht in de middeleeuwse Russische samenleving verschaffen ze niet of nauwelijks.

Gelukkig bevindt zich onder de relatief schaarse niet-Kerkslavische bronnen met name één corpus middeleeuwse Russische teksten dat heel veel goedmaakt van de beperkingen die ik heb besproken: het gaat om teksten die origineel, dat wil zeggen niet gekopieerd zijn, die op enkele decennia nauwkeurig gedateerd kunnen worden, die meestal geschreven zijn op een plaats die bij benadering te bepalen valt, die haast alle facetten van het dagelijkse leven weergeven, en die bovenal geschreven zijn in een soort Russisch dat vele malen dichter bij de gesproken taal heeft gestaan.

Berkenbastteksten uit Noordwest-Rusland

Het corpus dat ik bedoel, zijn middeleeuwse teksten uit Novgorod en omstreken, dus grofweg uit Noordwest-Rusland, die geschreven zijn, of beter gezegd: ingekrast zijn op kleine stukjes berkenbast. Het eerste stukje werd op 26 juli 1951 gevonden door Nina Fedorovna Akulova tijdens opgravingen in Novgorod, om precies te zijn, in de oude Xolop'ja ulica, de 'Horigenstraat'. Nu, meer dan een halve eeuw later, hebben we meer dan duizend van zulke stukjes tekst op berkenbast en wordt er elke zomer verder gegraven naar nieuwe. Ik spreek bewust van "stukjes", want ze zijn niet groter dan gemiddeld 15 tot 40 centimeter in de lengte en 2 tot 8 centimeter in de breedte. Slechts op een kwart ervan vinden we een volledige tekst, de rest is in min of meer fragmentarische staat overgeleverd. De volledig bewaard gebleven teksten zijn gewoonlijk niet langer dan twintig woorden, slechts weinige bevatten meer dan vijftig woorden en de langste berkenbasttekst telt er 176.

Verreweg de meeste berkenbastteksten zijn afkomstig uit Novgorod, maar ze zijn ook op andere plekken gevonden, met name in Staraja Russa (aan de zuidkant van het Il'men'-meer), Toržok, Smolensk en Pskov. Dat juist in Novgorod zo veel documenten te voorschijn zijn gekomen heeft verscheidene oorzaken. Ten eerste is er in Novgorod veel intensiever en systematischer gegraven dan elders. Ten tweede is organisch materiaal, waaronder dus berkenbast, vanwege de vochtige bodemgesteldheid in Novgorod uitzonderlijk goed bewaard gebleven. Ten derde was Novgorod simpelweg een van de grootste steden van middeleeuws Rusland, met zeer veel bedrijvigheid.

De berkenbastteksten geven ons uit de eerste hand een uniek inzicht in het dagelijkse leven van Novgorod over een periode van meer dan vierhonderd jaar. De oudste stammen uit het tweede kwart van de elfde eeuw, de jongste uit iets na het midden van de vijftiende eeuw. De meeste teksten hebben te maken met het dagelijkse leven: met de huishouding, het gezin, en vooral met financiën en handel. Gewoonlijk gaat het om privé-correspondentie, maar ook vinden we nogal wat lijsten met administratieve gegevens. Verder komen bijna alle denkbare genres op berkenbast aan de orde: officiële documenten, zoals een testament of een andere formele overeenkomst; leermateriaal, zoals een opsomming van het alfabet of lettergreepoefeningen; raadseltjes, schoolgrapjes, bezweringen, etiketten, liefdesbrieven, stukjes literatuur en liturgische teksten, huwelijksaanzoeken, uitnodigingen, enzovoorts, enzovoorts. Ter illustratie zal ik enkele stukjes citeren. [n2]

Nummer 424, uit de eerste helft van de twaalfde eeuw: "Brief van Gjur'gi aan vader en aan moeder. Verkoop de hoeve, kom hierheen — naar Smolensk of naar Kiev. Het brood is [hier] namelijk goedkoop. Als jullie niet komen, stuur me dan een briefje (gramotiču), of het goed met jullie gaat." Uit de tekst blijkt dat die Jurij in het zuiden zit en dat het leven in Novgorod relatief duur is. Dat is niet zo raar, want vanwege de weinig vruchtbare Novgorodse bodem moesten nogal wat goederen geïmporteerd worden.

Een ander voorbeeld is nummer 687 uit de tweede helft van de veertiende eeuw, bestaande uit twee fragmentarische regels: "[...] koop vet voor jezelf en [koop] voor de kinderen kleding [...], leer hun lezen en schrijven (dai gramoti učiti) [...]." Het ziet ernaar uit dat dit een brief van een uithuizige man is die z'n vrouw enkele opdrachten geeft. Daarbij vallen twee dingen op. Ten eerste dat het leren lezen en schrijven blijkbaar een doodnormale zaak was in het middeleeuwse Novgorod, net zoals het kopen van vet of van kleren. Ten tweede dat de vrouw des huizes dit soort dingen blijkbaar zonder verdere instructies of supervisie van de man kon regelen.

Min of meer dezelfde situatie treffen we aan in nummer 43 uit het eind van de veertiende eeuw: "Van Boris aan Nostas'ja. Zodra je deze brief krijgt, stuur me een man op een paard, want ik heb hier veel te doen. En stuur een hemd — ik ben een hemd vergeten." Ook hier is de man van huis en heeft de vrouw een zekere mate van bevoegdheid om zelf te handelen. Overigens loopt het treurig af met die Boris, zoals we te weten komen uit een iets latere brief, nummer 49, geschreven door zijn vrouw: "Groet van Nostas'ja aan mijn meesters, mijn broers. Mijn Boris is niet [meer] in leven. Hoe, meesters, gaan jullie zorgen voor mij en mijn kinderen?"

Afgezien van de tragiek in deze brief valt natuurlijk op dat hij door een vrouw is geschreven. Op berkenbast is dat geen uitzondering. Zo hebben we al een tekst uit het eind van de elfde eeuw, waar de grammaticale vormen aangeven dat het gaat om een brief van een vrouw aan een man. Deze brief, nummer 752, kreeg na de ontdekking in 1993 aandacht in de populair-wetenschappelijke pers met aansprekende koppen zoals From Russia Without Love en Love in a Wet Climate. [n3] Inderdaad, het kan niet anders dan dat het hier om een tragische liefdesgeschiedenis gaat. Ik citeer een vereenvoudigde versie van deze complexe tekst: "[...] Wat neem je me kwalijk, dat je niet deze week [of: deze zondag] bij me gekomen bent? Ik heb je als mijn eigen broer behandeld. Heb ik je werkelijk gekwetst met datgene wat ik [jou] gestuurd heb? Voor jou weet ik dat het onaangenaam is. Als het gemakkelijk voor je zou zijn, zou je je uit de ogen [van de mensen] weggerukt hebben en [heimelijk] gekomen zijn. [...] Als ik jou in mijn onverstand gekwetst heb en jij me zult bespotten, dan zullen God en ik (moja xudost') oordelen." De stijl en met name de woordkeuze duiden op een ontwikkelde, zelfbewuste vrouw, die haar geliefde de mantel uitveegt omdat hij niet op een afspraakje is komen opdagen. Bedenk dat deze Novgorodse liefdesgeschiedenis uit precies dezelfde periode stamt als ons hebban olla vogala.

Overigens kan de liefde op berkenbast ook een stuk prozaïscher zijn. Nummer 377, uit het eind van de dertiende eeuw, bericht rechttoe rechtaan: "Van Mikita aan Ana. Trouw met mij. Ik wil jou en jij mij. En Ignat Moiseev is getuige [...]."

Zelfs uit een klein berichtje als het laatste krijgen we directe informatie over hoe het leven in het middeleeuwse Rusland in elkaar zat. Die Mikita kon blijkbaar rechtstreeks, dus niet via de ouders van Ana, een huwelijksaanzoek doen. [n4] Op nagenoeg elk historisch en cultureel vlak hebben de berkenbastteksten onze kennis met sprongen vermeerderd. We weten meer over het geldsysteem, meer over de aard van documentatie en administratie, meer over de rechtsgang bij conflicten, meer over de positie van de vrouw, meer over het onderwijssysteem, enzovoorts, enzovoorts.

Uit het heterogene karakter en de forse omvang van het almaar groeiende corpus zou men kunnen concluderen dat zo ongeveer iedereen in het middeleeuwse Novgorod in de weer was met het beschrijven en lezen van stukjes berkenbast, dat 'geletterdheid' wijdverspreid was. Toch is dat niet helemaal waar. De meeste brieven blijken te stammen van mensen uit de sociale bovenlaag. Indirect bewijs hiervoor leveren de omvang van genoemde geldsommen en van commerciële transacties, en verwijzingen naar direct contact met hooggeplaatste figuren. Naarmate het corpus groeit, keren steeds meer dezelfde namen van correspondenten terug en worden sociale netwerken blootgelegd. Tegelijkertijd blijkt dat verreweg de meeste afzenders hun brieven zelf hebben geschreven; zo vinden we zelden brieven die in de derde persoon zijn gesteld of brieven in hetzelfde handschrift maar van verschillende afzenders (vgl. Franklin 2002: 39-40).

Intussen moge duidelijk zijn dat die berkenbasttekstjes iets unieks zijn. Het is des te opmerkelijker dat het corpus buiten Rusland, onder niet-slavisten, historici en filologen, nog steeds weinig bekend is. Dit heeft vooral te maken met het feit dat de wetenschappelijke literatuur waarin het corpus minutieus wordt ontsloten hoofdzakelijk in het Russisch is. Gelukkig komt hier op korte termijn verbetering in en zal het gehele corpus dankzij de financiële steun van de Europese Unie toegankelijk worden gemaakt op cd-rom en het internet, inclusief foto's, transcripties, Engelse vertalingen en verschillende commentaren. [n5] Het project, waaraan behalve Cambridge en Helsinki ook Leiden deelneemt, is verder bedoeld om onze Russische collega's überhaupt in staat te stellen de komende drie jaar hun werk in Novgorod voort te zetten.

Een bredere verspreiding van het erfgoed op berkenbast zal het ook gemakkelijker maken om dit corpus typologisch te vergelijken met andere corpora van privé-correspondentie in de Middeleeuwen of eerder. Op dit terrein is namelijk nog weinig gebeurd. Er zijn bijvoorbeeld tekstologische en inhoudelijke parallellen te trekken tussen het berkenbastcorpus en middeleeuwse runenteksten uit de Noorse havenstad Bergen. Zo lezen we in een runenbrief uit ca. 1300: "Aan zijn kameraad Hafgrim zendt Thorir Fagr zijn en gods groet, ware kameraadschap en vriendschap. Het ontbreekt mij aan veel, kameraad. Er is geen bier meer, en ook geen vis. Ik wil dat je dit weet, maar eis niets van mij. Vraag de boer om naar het zuiden naar ons te komen en te zien, hoe we het hebben [...]." [n6] Dit doet ons natuurlijk meteen denken aan de geciteerde berkenbastbrief, waarin Gjur'gi z'n ouders vraagt om naar het zuiden te komen omdat het brood daar goedkoper is.

De Russische taal op berkenbast

Waarover ik het nog niet heb gehad, is de bijzondere taalkundige waarde van de berkenbastteksten. Op dit gebied is aanvankelijk relatief weinig bereikt. Dat had te maken met het feit dat de spelling en de taal op berkenbast in vele opzichten sterk afwijken van het Kerkslavisch op perkament dat al een jaar of honderd bestudeerd werd. In eerste instantie was men niet in staat om die afwijkingen adequaat te beoordelen en werden ze veelal als een teken van analfabetisme gezien.

In de jaren zeventig kwam er een fundamentele verandering in het onderzoek naar de taal op berkenbast toen de bekende Russische taalkundige Andrej A. Zaliznjak zich intensief met de zaak ging bemoeien. Zijn uitgangspunten zijn simpel. Ten eerste, boven alles: neem het materiaal serieus. Ten tweede: ga op zoek naar de systematiek in de spelling, bepaal de bandbreedte van de variatie en distilleer hieruit algemene regels over spellingnorm en -traditie. Ten derde: ga er bij opvallende spellingen niet op voorhand van uit dat het simpele fouten zijn, maar dat ze bijzonderheden in de gesproken taal van Novgorod en/of omstreken reflecteren en ga daarbij op zoek naar parallellen in andere historische taalbronnen en in de hedendaagse dialecten. Deze systematische aanpak heeft enorm veel vruchten afgeworpen. Het laatste resultaat is te vinden in Zaliznjaks monumentale werk Drevnenovgorodskij dialekt ('Het Oudnovgorodse dialect') uit 2004. [n7]

De studie naar berkenbastteksten, de zogenaamde berestologie, heeft fundamenteel onze kennis bijgesteld en uitgebreid wat betreft vroegere taalstadia van het Russisch, de opkomst van de Russische standaardtaal en zelfs de opsplitsing van het Oerslavisch. Overigens is het niet allemaal alleen de verdienste van Zaliznjak. Een hele ploeg van Russische archeologen en filologen zet zich in om het erfgoed te ontsluiten. Buiten Rusland is het aantal echte specialisten beperkt. Een van hen is mijn naaste wetenschappelijke collega Willem Vermeer, die een hele reeks belangwekkende artikelen op dit terrein heeft gepubliceerd en mij in de jaren negentig voor dit onderwerp enthousiast heeft gemaakt. [n8]

Het Verdrag van 1229

Dat de berestologie ook andere historische taalbronnen, die al langer bekend zijn, in een nieuw daglicht kunnen plaatsen bewijst recent onderzoek naar de taal van het zogeheten Oudrussische 'Verdrag van 1229'. [n9] In ongeveer zestienhonderd woorden worden hierin de rechten en plichten opgesomd van kooplieden uit het Westen en Russen die handel drijven in Smolensk — nu gelegen bij de Wit-Russische grens — via de route Visby op Gotland en Riga. Het verdrag is vooral belangrijk voor historici en taalkundigen. Historici krijgen gedetailleerde informatie over de sociaal-economische verhoudingen tussen de westerse en Russische handelspartners. Zo wordt verteld over het betalen en innen van schulden, over de geldigheid van vonnissen en over tol- en invoerrechten. Ook de straffen die op verschillende vergrijpen staan, worden breed uitgemeten. Als men een vrije man vermoordt, kost dat tien zilveren grivna's; een lijfeigene kost slechts één grivna. En als men een vrije vrouw verkracht, die "van tevoren zonder schaamte is" (a budětь pьreže na nеi ne bylъ soroma), moeten er vijf zilveren grivna's neergelegd worden; een vrouw "met schaamte" (Aže buděte pьrvěje na něi sъrъmъ bylъ) ontvangt slechts één grivna. Dat laatste bedrag is ook de boete voor het verkrachten van een onvrije vrouw, maar dat moet dan wel bewezen worden door getuigen.

Overigens is het hier het vermelden waard dat op het einde van de overeenkomst een aantal vertegenwoordigende kooplieden met naam en plaats van herkomst worden genoemd. Daarbij gaat het om steden die alle lid van de Hanze waren, zoals Bremen, Lübeck, Münster en Dortmund. In het rijtje met namen bevinden zich ook een zekere Bernard en Volker uit Groningen (ta dva byla izъ grjunigь). Voorzover ik weet, is deze vermelding uit 1229 het eerste schriftelijke bewijs van handelsbetrekkingen tussen Nederlanders en Russen.

In taalkundig opzicht is met name een van de zes kopieën van het verdrag interessant. In deze kopie, 'kopie A', zijn enkele klinkertekens onderling uitwisselbaar. Zo wisselt ъ met o en worden ook de drie letters ь, e en ě door elkaar heen gebruikt. Vergelijk in de twee aangehaalde zinnetjes over de verkrachting van vrouwen de spelling van de Oudrussische standaardvorm soromъ 'schande' (de eerste keer soroma, de tweede keer sъrъ), die van budetь 'zal zijn' (budětь en buděte) en die van na něi 'op haar' (na nei en na něi).

Op grond van deze eigenaardige en op het eerste gezicht chaotische spelling heeft men in het verleden verregaande conclusies getrokken, namelijk dat het verdrag niet door een moedertaalspreker, maar door een Duitser geschreven zou zijn en dat ook andere taalkenmerken in de tekst in deze richting zouden kunnen wijzen. Deze opvatting is onjuist gebleken door het gedegen taalkundige onderzoek naar de berkenbastteksten. Ook daar komen veelvuldig vergelijkbare variaties in spelling voor, dit maal onomstotelijk gehanteerd door autochtone Russen uit Novgorod en omstreken. Noch in de berkenbastteksten, noch in kopie A van het Verdrag van 1229 is die variatie in spelling chaotisch te noemen. Ze verloopt langs systematische lijnen en juist het Verdrag van 1229, dat bijna tien keer langer is dan de langste berkenbasttekst, laat zien dat die systematiek zeer ver gaat. De keuze voor de ene of andere letter geeft namelijk aan dat de schrijver een ontwikkeld schriftbeeld had met vaste lettercombinaties en een consistente spelling van frequente woorden. Van een Duitser of zelfs van een ongeletterde Rus kan hier geen enkele sprake zijn. [n10]

Nu we veel meer weten van de taalsituatie van het middeleeuwse Rusland, met name van het noordwesten, blijkt dat van het corpus middeleeuwse oorkonden uit Smolensk, waartoe ook ons Verdrag van 1229 gerekend wordt, minstens een kwart, misschien zelfs eenderde, taalkundig gezien helemaal niet uit Smolensk zelf komt. Zo heeft kopie C van het verdrag dialectkenmerken uit het vijfhonderd kilometer noordelijker gelegen Pskov, en is kopie F eenduidig door iemand uit Novgorod geschreven. [n11] Deze taalkundige informatie heeft natuurlijk ook een historische waarde en moet meegenomen worden bij onderzoek naar de reikwijdte van het verdrag zelf en van de interne handelsbetrekkingen in het algemeen.

Tönnies Fenne

Intussen moge duidelijk zijn dat bij de ontsluiting van complexe teksten als die op berkenbast of het Verdrag van 1229 nauwgezet taalkundig filologisch onderzoek een cruciale rol speelt. De resultaten geven ons niet alleen een beter inzicht in de oudere taalstadia van het Russisch, maar zeker ook in de cultuurhistorische situatie waarin deze middeleeuwse teksten zijn geschreven.

Zoals ik al heb gezegd, zijn er tot nu toe geen berkenbastteksten overgeleverd die jonger zijn dan de vijftiende eeuw. Voor de periode die daarop volgt, de zestiende en de zeventiende eeuw, komen historische bronnen over de gesproken Russische taal hoofdzakelijk uit een geheel andere hoek, te weten uit het buitenland. Ik heb het over westerse diplomaten, hofartsen, kapiteins en met name kooplieden die tijdens hun verblijf in Rusland het gesproken woord optekenden in de vorm van handgeschreven woordenlijsten en gespreksboeken (razgovorniki). Vanaf het midden van de zestiende tot het eind van de zeventiende eeuw hebben we meer dan een dozijn van zulke waardevolle tweetalige bronnen: Russisch-Frans, Russisch-Engels, Russisch-Hoogduits, Russisch-Nederduits. [n12] Er is zelfs een Russisch-Nederlands gespreksboekje, geschreven in 1696 door een zekere Jan van Heemer in Archangelsk. Het handschrift, dat bewaard wordt in de Niedersächsische Landesbibliothek in Hannover, kan gelden als het vroegste Russisch-Nederlandse lexicografische werk. [n13]

Verreweg het interessantste gespreksboek stamt uit het begin van de zeventiende eeuw en is samengesteld door een zekere Tönnies Fenne. [n14] Deze Fenne was de zoon van een koopman uit Lübeck, die door zijn vader nog vóór zijn twintigste levensjaar naar Pskov werd gestuurd om de taal van de handelspartners te leren. Dat heeft hij zeer grondig aangepakt, gezien het meer dan vijfhonderd bladzijden tellende Russisch-Middelnederduitse manuscript dat volgens het titelblad in 1607 "zur Pleschow" — Pleskau, de Duitse benaming voor Pskov — is geschreven en dat zich nu in de Koninklijke Bibliotheek in Kopenhagen bevindt. [n15]

De twee belangrijkste componenten uit het manuscript van Fenne zijn een thematisch geordende woordenlijst en een ellenlang fraseologisch deel, waarbij vooral vele Russische woorden en zinnen worden genoteerd die nodig zijn in diverse handelssituaties. Zo vinden we onder het kopje "Van solte vnd heringe" de Russische equivalenten voor 'grijs zout', 'wit zout', 'rood zout', 'grof zout', 'Lüneberger zout' en 'Spaans zout' [115], [n16] en onder het kopje "Van allerley pelterienn" de Russische woorden voor eekhoorntjesbont van de eerste tot en met de vierde categorie: 'zuiver', 'halfzuiver', 'medium' en 'jong' [109]. Uit het fraseologische deel wordt ook duidelijk dat handeldrijven met de Russen als een risicovolle onderneming werd gezien. We komen zinnetjes tegen zoals "Bedrieg me niet helemaal met de goederen, ik moet ze nog doorverkopen" [429]; "Ik heb de goederen verkocht en heb daar groot verlies op geleden" [429]; of, nu in het Middelnederduits: "Ich hebbe grote sorge vor dy dattu my nicht betahlst" (Kručina mně velika o tebja, čto mně ne zaplatiš') [429].

Nog steeds actueel zijn Fenne's raadgevingen voor het leren van de Russische taal. Zo heet het: "Du most ock den gangk tho den dutschen lahten / datt werdtt dy kamenn tho groten bahtenn / Deistu datt vaken vnd drade / so kumpstu tho der sprake gerade" [13]. Kortom, als je Russisch wilt leren, dan moet je je ook onder de Russen begeven en niet onder je eigen mensen. Overigens had Fenne weinig op met de Russen, zoals een bladzijde verderop in het manuscript blijkt: "Wiltu in Rußlandtt de sprake lehren, / so laht dy van den rußen nicht vorföhren" [14]. Dus: laat je niks wijsmaken door de Russen. Sommige adviezen in rijm laten zich prima in het Nederlands overzetten, zoals: "Hou je aan de Duitse wijze en eet vaak verse spijzen" [14]; of: "Laat goed bier voor je brouwen, dat zal je later niet berouwen" [14]. Het oordeel van Tönnies Fenne gaat overigens erg ver, zoals uit de volgende vertaling blijkt: "Onze Duitse mensen leven als heren, eten vers vlees en verse vis, en drinken wijn en bier, en jullie mensen leven als beesten en windhonden, eten paddestoelen en drinken water en kvas" [258].

Afgezien van het feit dat men in die tijd inderdaad beter bier dan water kon drinken, is er hier taalkundig iets interessants aan de hand. In de Russische versie noteert Fenne voor 'zij drinken water': p'ju voda. Iedere eerstejaarsstudent Russisch zal zich verbazen over de vorm van het werkwoord, dat de uitgang van de derde persoon meervoud op -t blijkt te missen (p'ju in plaats van het moderne p'jut), en zal hoogstwaarschijnlijk denken op grond van de nominatief voda in plaats van de te verwachten accusatief vodu dat die Tönnies Fenne er niks van heeft begrepen en dat de tekst taalkundig gezien volstrekt onbetrouwbaar is. Niets is minder waar. Fenne heeft precies datgene opgeschreven wat we ook kennen uit andere historische bronnen uit dezelfde regio en uit de hedendaagse dialecten uit de omgeving van Pskov. [n17]

Natuurlijk vinden we dingen in Fenne's handschrift die als echte fouten aangerekend moeten worden. Per slot van rekening was hij geen Rus, maar een buitenlander die de taal onder de knie probeerde te krijgen. Zijn prestatie, zijn nauwkeurige waarneming blijft echter opmerkelijk, wat alleen al blijkt uit het volgende zinnetje: Ty ot menja lišnee pričël / pričkle, otdaj moj pričët [344], 'Je hebt me te veel berekend, geef het teveel terug'. Voor de verleden tijd van het werkwoord 'berekenen, erbij tellen', pričest' in het Russisch, geeft Fenne twee verschillende vormen. Van de eerste, pričël, liggen we niet wakker: zo klinkt het ook in de huidige standaardtaal. Maar van de tweede vorm, pričkle (of prickle), gaat het taalkundige hart sneller kloppen. Fenne heeft hier de lokale variant genoteerd, die volledig afwijkt van de standaardvorm, maar in historisch-taalkundig opzicht wel degelijk hout snijdt: we zien hierin meteen de typisch Noord-Russische nominatief enkelvoud op -e, [n18] de typisch Pskovse reflex kl voor Oerslavisch *tl, [n19] zoals we deze ook uit het naburige Litouws en Lets kennen, en misschien een geval van het dialectverschijnsel cokan'e, waarbij de fonemen /c/ en /č/ zijn samengevallen. [n20]

Dames en heren,
Uiteraard begrijp ik dat ik met deze laatste opmerking over de schreef ga wat betreft datgene wat u redelijkerwijze kunt verwachten bij een toegankelijke openbare les: 'nominatieven op -e', 'Pskovse reflexen', 'cokan'e', waar heeft die man het over? Ik heb het over mijn vak, de Slavische taalkundige filologie, en dat vak heeft nu eenmaal een hoog specialisatiegehalte. Deze specialisatie is onontbeerlijk om de taaluitingen in oude handschriften op hun waarde te kunnen schatten en de daarin opgesloten tekst accuraat te kunnen ontsluiten. Als dit vak zou verdwijnen, verdwijnt de stem van het verleden: de stem van de Groningers Bernard en Volker uit 1229; de stem van Nostas'ja uit het eind van de veertiende eeuw, die haar Boris heeft verloren; de stem van Tönnies Fenne uit 1607, die bang is dat hij geen geld krijgt voor de geleverde goederen.

Beste studenten,
Tönnies Fenne ging een kleine vierhonderd jaar geleden naar Rusland om Russisch te leren. Volgend jaar treden de huidige eerstejaars in zijn voetsporen door deel te nemen aan een drie maanden durend verblijf in Rusland, dat we in het reguliere onderwijsprogramma van het tweede studiejaar hebben ingebouwd. De opleidingen Slavistiek en Ruslandkunde hechten grote waarde aan een langer verblijf in het land dat u als onderwerp van studie hebt gekozen. In de eerste plaats is zo'n studieverblijf uiteraard dé manier om in hoog tempo de Russische taal beter onder de knie te krijgen. Tegelijkertijd maakt u in een vroeg stadium uitgebreid kennis met de cultuur en is het een uitgelezen mogelijkheid om een netwerk op te zetten waarvan u de rest van de studie (en waarschijnlijk nog langer) veel plezier zult hebben.

Ik ben jaloers op u dat u kunt studeren in een tijd waarin Rusland en de gehele Slavische wereld weer zo binnen handbereik is gekomen. Sinds enkele weken spreekt nota bene een op de zeven burgers van de Europese Unie een Baltische of Slavische taal en bevindt zich het Pskov van Tönnies Fenne op slechts vijftig kilometer afstand van de buitengrens van de Unie.

Vanaf volgend jaar staan er nog meer veranderingen in het studieprogramma op stapel. Niet alleen is het tweede jaar rigoureus geherstructureerd, ook het derde bachelorjaar is overhoop gehaald, zodat er nu een volledig evenwicht is ontstaan tussen het taalkundige, letterkundige en Ruslandkundige studiepad.

Verder hoop ik dat u tijdens uw studie niet alleen zult profiteren van het aanbod in eigen huis. Deze faculteit excelleert in een veelvoud aan hoogwaardige taal- en cultuurstudies, waarbij met name voor slavisten de vergelijkende Indo-europese taalwetenschap een ware uitdaging kan zijn. Maar niets belet u om uw kennis ook buiten deze universiteit te vergaren. Als wegwijzer hiervoor bieden onze opleidingen u niet alleen een studieverblijf in Rusland, maar vanaf volgend jaar ook een samenwerkingsverband met de sectie Russisch van ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalen in Utrecht, en vanaf 2005 een gemeenschappelijk masterprogramma slavistiek met onze zusteropleiding in Amsterdam. Dit laatste geeft u de unieke mogelijkheid om u volledig te specialiseren op het terrein van uw voorkeur.

Doe nu de dingen waarvan u later zegt dat u ze ooit al had willen doen, want later zal het er niet meer van komen. Dat is wat mijn promotor mij twintig jaar geleden op het hart drukte en waarvan ik toen dacht: ja, het zal wel! Toch had hij gelijk: uw studietijd is echt de meest bevoorrechte tijd van uw leven.

Dankwoord

Tot slot wil ik graag nog het woord richten tot enkelen van u, waaronder met name Leidse wetenschappers en bestuurders die ervoor gezorgd hebben dat ik hier vandaag sta. Uiteraard zijn er nog vele anderen van buiten deze universiteit te bedanken. Daarbij denk ik vooral aan iedereen van de Afdeling Slavisch in Groningen, waar ik vele jaren in een prettige sfeer heb mogen werken, aan iedereen van het Slavisches Seminar in Basel, waar ik de afgelopen twee jaar met zo veel plezier college heb gegeven, en aan mijn dierbare mentor, collega en bovenal vriend, professor Henrik Birnbaum van UCLA, met wie ik meer dan tien jaar lang intensief heb samengewerkt en die deze dag helaas niet meer kan meemaken.

Waarde leden van het College van Bestuur en van het bestuur van de Faculteit der Letteren,
Het getuigt van visie en durf om de slavistiek aan deze universiteit in haar volle omvang te willen continueren. Want laten we eerlijk zijn: ze is financieel gezien geen goudhaantje. Maar samen met de vele andere zogenaamde 'exotica' is ze wel het gezicht van deze faculteit, een gezicht waarmee we ons wereldwijd op de kaart zetten. Leidse doelstellingen als 'internationalisering' en 'research intensive university' hoeven bij dit soort vakken niet nagestreefd te worden; ze zijn er simpelweg inherent aan.

Hooggeleerde Van Haaften, beste Ton,
Achter 'visie' en 'durf' zitten bevlogen mensen. Jij bent een van hen. Je hebt aan een half woord genoeg om mensen en hun ideeën naar waarde te schatten. Je zet je scherpzinnigheid en enorme werkkracht volledig in om deze faculteit naar een hoger plan te tillen. Daar heb ik groot respect voor en zeer velen met mij.

Waarde leden van de opleidingen Slavistiek en Ruslandkunde,
Dit jaar hebben we bijna dertig nieuwe studenten geoogst. Dit relatief hoge aantal is volgens mij voor een groot deel toe te schrijven aan de unieke combinatie van twee aparte studies, slavistiek én Ruslandkunde. Ze hebben een identiek en intensief taalverwervingsprogramma, gecombineerd met specifieke taalkundige, letterkundige en Ruslandkundige zaakvakken. Ik ben ervan overtuigd dat we met dit profiel op de goede weg zitten.

Als taalkundige wil ik speciaal het woord richten tot een van u. Beste Willem, jouw naam is al eerder gevallen, toen ik het had over Oudrussische berkenbastteksten. Het is een voorrecht en groot genoegen om met iemand van jouw niveau tot in het kleinste detail te kunnen discussiëren over zaken als cokan'e of over het kantoortje van Petrok in het twaalfde-eeuwse Novgorod. Ik ben je veel dank verschuldigd.

Hooggeleerde Klein, beste Jochen,
Willem Vermeer en jij hebben er mede voor gezorgd dat de deur van de Leidse slavistiek voor mij open werd gezet. Als letterkundige heb je de weg vrijgemaakt voor een taalkundige opvolger. Dat is een opmerkelijke stap en ook hier zijn de woorden 'visie' en 'durf' geheel op hun plaats. Ik zal proberen jouw vertrouwen niet te beschamen.

Hooggeleerde Kortlandt, beste Frits,
Zojuist heb ik aan de studenten een advies van mijn promotor doorgegeven. Dat was jij. Ik herinner me nog goed een andere raad die je me gaf, toen ik me als student afvroeg waar ik me nou eigenlijk in zou moeten specialiseren: "Ga vooral op zoek naar wat u zelf leuk vindt, want dat zult u het beste kunnen." Dit advies is wat mij betreft exemplarisch voor jouw begeleiding door de jaren heen, met een groot gevoel voor wat anderen beweegt en op welke manier uit hen het beste naar boven gebracht kan worden. Dat inzicht staat niet in de boeken en is voor mij persoonlijk nog waardevoller dan te mogen profiteren van je immense wetenschappelijke expertise, want om daar kennis van te nemen volstaat een simpele gang naar de universiteitsbibliotheek.

Lieve ouders, Elna, Janneke, Teun en Joep,
Dat jullie hier allemaal aanwezig zijn, is voor mij het meest waardevolle van alles. Verdere persoonlijke uitweidingen zijn hier, vanuit deze hoogte, niet gepast. Dat doe ik liever bij de borrel, waarvoor ik iedereen van harte uitnodig. Voor mij geldt nu in ieder geval datgene wat Tönnies Fenne al een kleine vierhonderd jaar geleden opschreef: Daj dux piva spit', gorlo u menja peresoxlo, 'Geef me een slok bier te drinken, mijn keel is droog' [250].

Ik heb gezegd.


Noten

1 Zie hierover uitvoeriger Schaeken 2003a: 326-327.

2 De nummering is gebaseerd op de volgorde waarin de documenten zijn opgegraven. Bij de Nederlandse vertaling van de geciteerde berkenbastteksten is uitgegaan van de editie van Zaliznjak 2004.

3 Zie respectievelijk The Washington Post, 25 november 1993, en History Today, juli 1995.

4 Dat deze praktijk echter op zijn minst niet standaard was, blijkt uit een andere brief (nummer 731), waarin een moeder zich aan een koppelaarster richt over een mogelijke huwelijksbemiddeling ten behoeve van haar zoon.

5 INTAS-project nr. 03-51-3867. Vergelijk het project Vindolanda Tablets Online op http://vindolanda.csad.ox.ac.uk/.

6 Zie www.nb.no/baser/runer/ voor de online editie Runic inscriptions from Bryggen in Bergen (de geciteerde brief is B195 [NIYR-nummer 648]). De Nederlandse vertaling is van Philippa en Quak 1994: 109.

7 Behalve Zaliznjak 2004 moet de Akademie-reeks Novgorodskie gramoty na bereste genoemd worden, waarin sinds 1953 alle vondsten gepubliceerd zijn. Het laatste deel (11) behandelt de vondsten over de periode 1997-2000 (zie Janin e.a. 2004). De meest recente ontdekkingen worden jaarlijks uitgegeven in het tijdschrift Voprosy jazykoznanija.

8 Zie in het bijzonder Vermeer 1991a, 1992, 1995, 1997 en Lubotsky en Vermeer 1998.

9 Zie www.schaeken.nl/lu/research/online/editions/1229 voor de online editie van Schaeken (inclusief de Duitse vertaling van L.K. Goetz uit 1916), gebaseerd op het facsimile in Sumnikova en Lopatin 1963.

10 Zie hierover uitvoeriger Schaeken 2001.

11 Zie hierover uitvoeriger Schaeken 2003b.

12 Voor een overzicht van deze tweetalige gespreksboeken voor de handel op Rusland zie Gernentz e.a. 1988: 33-35, Günther 1999: 11-12. Het corpus staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een bredere en oudere Europese traditie van taalgidsen voor het internationale (handels)verkeer. Deze tra-ditie sluit weer aan bij het genre van middeleeuwse Latijnse leerboeken, die op vergelijkbare wijze waren opgebouwd uit thematische woordenlijsten en dialogen. Voor een algemeen overzicht zie Bischoff 1961, Gernentz e.a. 1988: 13-23. Gespreksboeken voor de handel bestaan er overigens ook al in de Nederlanden van de late Middeleeuwen; zie De Bruijn-van der Helm e.a. 2001 (m.n. 65-70).

13 Zie de editie van Günther 2002, die helaas in meerdere opzichten onbevredigend is. Günthers kwalificatie van de Nederlandse tekst als "niederdeutsch" is misleidend.

14 Onder deze naam staat hij bekend in de literatuur, hoewel zijn achternaam eigenlijk Fonne moet zijn geweest (zie Gernentz e.a. 1988: 28, 80).

15 Zie de vierdelige editie FM 1961-86. Voor een kritische beoordeling van deze editie en een aantal belangrijke taalkundige observaties zie Zaliznjak 1998.

16 De tussen vierkante haakjes geplaatste nummers verwijzen naar de paginanummers van het manuscript. De transcriptie volgt FM II.

17 Vergelijk voor de gevallen op berkenbast Zaliznjak 2004: 136-138, 156-157. Voor recent dialectmateriaal uit de omgeving van Pskov zie Honselaar 2001: 18-19, 168-171.

18 Zie voor de gevallen bij Fenne Schaeken 1992, met verdere literatuur. Over de oorsprong van de nominatief op -e zie met name Vermeer 1991b, 1994, 1996.

19 Zie Stang 1966: 107, Honselaar 2001: 23, Zaliznjak 2004: 49.

20 Zie Schaeken 2003c, Zaliznjak 2004: 39.


Literatuurlijst

Bischoff, Bernhard: 1961, "The study of foreign languages in the Middle Ages". Speculum 36, 209-224.

Bruijn-van der Helm, José de, e.a.: 2001, Een koopman in Venetië. Een Italiaans-Nederlands gespreksboekje uit de late Middeleeuwen. Hilversum.

Fischer, Olga C.M.: 2004, "De historische taalkunde". In: 'Gij letterdames en letterheren'. Nieuwe mogelijkheden voor taalkundig en letterkundig onderzoek in Nederland (Verkenningen Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 6), 130-153. Amsterdam.

FM: 1961-86, Tönnies Fenne's Low German Manual of Spoken Russian, Pskov 1607. I: L.L. Hammerich e.a. (red.), Facsimile Copy (1961). II: L.L. Hammerich en R. Jakobson (red.), Transliteration and Translation (1970). III: A.H. van den Baar (red.), Russian-Low German Glossary (1985). IV: H.J. Gernentz (red.), Mittelniederdeutsch-neuhochdeutsches Wörterbuch zum Russisch-niederdeutschen Gesprächsbuch (1986). Copenhagen.

Franklin, Simon: 2002, Writing, Society and Culture in Early Rus, c. 950-1300. Cambridge.

Gernentz, Hans Joachim, Tamara Korol en Irmtraud Rösler: 1988, "Das Gesprächsbuch des Tönnies Fenne in seinem sprach- und gesellschaftshistorischen Umfeld". In: H.J. Gernentz (red.), Untersuchungen zum Russisch-niederdeutschen Gesprächsbuch des Tönnies Fenne, Pskov 1607. Ein Beitrag zur deutschen Sprachgeschichte, 13-86. Berlin.

Gerritsen, Willem P.: 2003, Het alfabet als zoekinstrument. Een beschouwing over de geschiedenis van de alfabetische index (Scaliger-lezingen 2). Leiden.

Günther, Erika: 1999, Das deutsch-russische Sprachbuch des Heinrich Newenburgk von 1629 (Berliner Slawistische Arbeiten 7). Frankfurt a.M. etc.
— 2002, Das niederdeutsch-russische Sprachbuch von Johannes von Heemer aus dem Jahre 1696 (Berliner Slawistische Arbeiten 17). Frankfurt a.M. etc.

Honselaar, Zep [Xonselaar]: 2001, Govor derevni Ostrovcy Pskovskoj oblasti (Studies in Slavic and General Linguistics 29). Amsterdam-Atlanta.

Janin, Valentin L., Andrej A. Zaliznjak en Aleksandr A. Gippius: 2004, Novgorodskie gramoty na bereste (iz raskopok 1997-2000 gg.). Moskva.

Lubotsky, Alexander en Willem Vermeer: 1998, "Observations on the longest birchbark letter (Novgorod 531)". Russian Linguistics 22, 143-164.

Philippa, Marlies en Aad Quak, 1994, Runen. Een helder alfabet uit duistere tijden. Amsterdam.

Schaeken, Jos: 1992, "Zum nordrussischen Nominativ Singular auf -e im Gesprächsbuch des Tönnies Fenne (Pskov 1607)". In: A.A. Barentsen e.a. (red.), Studies in Russian Linguistics (Studies in Slavic and General Linguistics 17), 285-293. Amsterdam-Atlanta.
— 2001, "L'orthographe de la charte de Smolensk de 1229, version A". Slavica occitania 12, 327-341.
— 2003a, "On the transmission of the language of the Prologue to the Gospel Homiliary by Constantine of Preslav". In: W. Honselaar e.a. (red.), Time Flies. Festschrift for William Veder (Pegasus Oost-Europese Studies 2), 317-328. Amsterdam.
— 2003b, "Zur Spracheinheit im Korpus der Smolensker Urkunden des 13.-14. Jahrhunderts". In: S. Kempgen e.a. (red.), Rusistika - Slavistika - Lingvistika. Festschrift für Werner Lehfeldt zum 60. Geburtstag (Die Welt der Slaven, Sammelband 19), 261-272. München.
— 2003c, "Cokan'e v smolenskix gramotax XIII-XIV vv.". In: A.A. Gippius e.a. (red.), Berestjanye gramoty: 50 let otkrytija i izučenija. Materialy meždunarodnoj konferencii. Velikij Novgorod, 24-27 sentjabrja 2001 g., 321-331. Moskva.

Stang, Christan S.: 1966, Vergleichende Grammatik der Baltischen Sprachen. Oslo-Bergen-Tromsö.

Sumnikova, Tat'jana A. en Vladimir V. Lopatin: 1963, Smolenskie gramoty XIII-XIV vekov, Moskva.

Vermeer, Willem: 1991a, "Aspects of the oldest Finnic poem and some related texts (Novgorod birchbark documents 292, 56 and 403)". In: A.A. Barentsen e.a. (red.), Studies in West Slavic and Baltic Linguistics (Studies in Slavic and General Linguistics 16), 315-359. Amsterdam-Atlanta.
— 1991b, "The mysterious North Russian nominative singular ending -e and the problem of the reflex of Proto-Indo-European *-os in Slavic". Die Welt der Slaven 36, 271-295.
— 1992, "Evfim'ja, Maskim and others: critical notes on Novgorod birchbark documents". In: A.A. Barentsen e.a. (red.), Studies in Russian Linguistics (Studies in Slavic and General Linguistics 17), 383-434. Amsterdam-Atlanta.
— 1994, "On explaining why the Early North Russian nominative singular in -e does not palatalize stem-final velars". Russian Linguistics 18, 145-157.
— 1995, "Towards a thousand birchbark letters". Russian Linguistics 19, 109-123.
— 1996, "Historical dimensions of Novgorod inflexion". In: A.A. Gippius e.a. (red.), Rusistika. Slavistika. Indoevropeistika. Sbornik k 60-letiju A.A. Zaliznjaka, 41-54. Moskva.
— 1997, "Notes on medieval Novgorod sociolinguistics". Russian Linguistics 21, 23-47.

Zaliznjak, Andrej A.: 1998, "Iz nabljudenij nad 'Razgovornikom' Fenne". In: A.A. Gippius e.a. (red.), Polutropon. K 70-letiju Vladimira Nikolaeviča Toporova, 235-275. Moskva.
— 2004, Drevnenovgorodskij dialekt (vtoroe izdanie, pererabotannoe s učetom materiala naxodok 1995-2003 gg.). Moskva.